INclusion helpt bij graven eerste waterput Welle (Oeganda)
November 22, 2021Eerste tussentijdse onderzoeksresultaten cash transfers Oeganda
December 3, 2021Experimenten basisinkomen lage inkomenslanden
Zoals uit het voorgaande artikel in deze reeks blijkt zijn er de laatste jaren veel experimenten met (aspecten van) het basisinkomen geweest in Europa, de VS en andere rijke landen. Echter, toen zo’n 15 jaar geleden de interesse voor het basisinkomen begon toe te nemen, waren de eerste pilots in lage- en middeninkomenslanden.
Waarom experimenten in armere landen?
Waarom vonden hier de eerste experimenten plaats? Allereerst is natuurlijk de nood in deze landen het hoogst. Daarom is er meer motivatie en ruimte om te experimenteren met nieuwe manieren om armoede te bestrijden.
Die ruimte is er des te meer, omdat er voor grote bevolkingsgroepen in die landen nog weinig of geen sociale zekerheid is. Experimenten komen daardoor niet in conflict met bestaande wetten en regels.
Ten derde lijkt een basisinkomen voor deze landen uitermate geschikt te zijn, omdat overheidsdiensten vaak minder goed functioneren, onder meer door corruptie. Een eenvoudig systeem als het basisinkomen, waarbij iedereen hetzelfde krijgt en het geld rechtstreeks naar de mensen gaat, kan veel van de problemen omzeilen.
Ten vierde zijn de kosten van de experimenten in deze landen veel lager, omdat de minimale kosten voor levensonderhoud lager zijn. Veel - maar niet alle - experimenten zijn extern gefinancierd door donateurs uit andere landen of internationale organisaties. Om in rijke landen experimenten van gelijke omvang uit te voeren, zou een veelvoud nodig zijn van wat de experimenten in armere landen kosten.
Namibië, Otjivero-Omitara 2008-2009
Het allereerste van de recente pilots was in Namibië. Een brede maatschappelijke coalitie van de Council of Churches (CCN), de National Union of Namibian Workers (NUNW), het Namibian NGO Forum (Nangof), de National Youth Council (NYC) and het Namibian Network of AIDS Service Organisations (Nananso) nam het initiatief om alle inwoners van twee aangrenzende arme plattelandsgemeenschappen, Otjivero en Omitara, gedurende twee jaar een basisinkomen te geven. Alle inwoners onder de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar ontvingen 100 Namibische dollars per maand – op basis van de wisselkoersen destijds zo’n € 8,60 – niet alleen volwassenen, maar ook de kinderen. Het project werd gefinancierd door donaties uit andere landen en uit Namibië zelf.
Na één jaar zijn de gevolgen van het basisinkomen onderzocht. De resultaten waren boven verwachting. Het Assesment Report dat in april 2009 werd gepubliceerd noemt onder meer het volgende: .
• het percentage kinderen met ondergewicht verminderde in één jaar tijd van 42% naar 10% • toen het project begon was het uitvalpercentage van kinderen op school 40%, een jaar later was dit vrijwel tot nul gereduceerd • het aantal inwoners dat een inkomen verdiende met werken nam toe van 44% naar 55%Wat werk betreft was vooral de toename van kleine bedrijfjes - zoals het maken en verkopen van bakstenen, brood of kleren - opvallend. Het basisinkomen maakte investeringen mogelijk, en door de verhoogde koopkracht van de dorpsbewoners was er ook een afzetmarkt voor de producten. De aanname van critici dat een basisinkomen luiheid en ledigheid bevordert werd in deze pilot dus niet bewaarheid, integendeel..
Na afloop van het project ontvingen de bewoners van Otjivero-Omitara nog tot maart 2012 een bridging-allowance van 80 Namibische dollar per maand om het stoppen van het project te verzachten. Er is geen verdere studie uitgevoerd over de resultaten na afloop van het project en de overbruggingsperiode.
De brede coalitie achter het pilotproject hoopte dat de positieve resultaten na het eerste jaar de regering ertoe zouden bewegen om een nationaal basisinkomen in te voeren. Dit is echter niet gebeurd. Het feit dat wereldwijd de belangstelling voor het basisinkomen blijft toenemen, en dat het experiment in Otjivero-Omitara daar een belangrijke katalysator voor was, motiveert de coalitie om tot op de dag van vandaag te blijven lobbyen voor invoering van een nationaal basisinkomen in Namibië.
Brazilië: wet en experimenten
Een ander land waar het basinkomen al vroeg in de belangstelling kwam te staan is Brazilië. In 2004 was Brazilië het eerste land ter wereld waar het streven naar een Renda Básica de Cidadania (een ‘burger basisinkomen’) in een wet werd vastgelegd. Dit was met name te danken aan de inspanningen van senator Eduardo Suplicy van de Arbeiderspartij, destijds onder leiding van Luiz Inácio Lula da Silva. Lula da Silva ondertekende de wet als president.
Quantiga Velho
In 2008, hetzelfde jaar als de start van het experiment in Namibië, begon ook een privaat gefinancierde pilot in Brazilië, zij het veel kleiner. In Quantiga Velho, een dorp met zo’n 100 inwoners 30 kilometer van Sao Paulo, gaf de organisatie Recivitas alle inwoners recht op een basisinkomen van 30 reais, zo’n € 11,50 per maand. Toen het project startte in oktober 2008 waren de bewoners nog wantrouwend, en deden er maar 27 inwoners mee. Twee jaar later in 2010 was dat aantal gestegen tot 77. Dit project liep door tot in 2014.
Daarna is Recivitas in 2016 met een follow-up project begonnen, Basic Income Startup, met als doel om het basisinkomen permanent te maken en een model te ontwikkelen, dat ook in andere gemeenschappen kan worden toegepast. Het bedrag is verhoogd naar 40 Reais. Een verder verschil met het eerdere project is dat aan bewoners die meedoen nu ook een bijdrage aan de financiering van het project wordt gevraagd wanneer hun inkomen hiervoor hoog genoeg is. Zo kunnen de positieve effecten van het basisinkomen gebruikt worden om de voortzetting te financieren.
Bijzonder aan het project is dat Recivitas het niet als een experiment ziet:
Although the basic income has brought clear benefits to Quatinga Velho, project leaders have emphasized that their goal is not to study basic income or to prove that it “works”. They are already convinced that basic income is effective, and their goal is to implement it.
In 2021 ontvingen 88 inwoners van Quantiga Velho het basisinkomen.
Mumbucas in Maricá
Enkele jaren na dit eerste project van Recivitas startte een veel groter project in Maricá, een stad van zo’n 160.000 inwoners. Vanaf 2013 kregen hier alle gezinnen die minstens drie jaar in de stad woonden en die het minimumloon of minder verdienden recht op een Renda Básica de Cidadania in een lokale munteenheid, mumbucas, ter waarde van 70 reais per maand (+ 12 euro). De inwoners van Maricá ontvangen het inkomen digitaal op een ‘mumbuca card’ en kunnen het bij lokale winkeliers en ondernemers besteden. De wisselkoers is 1 op 1 ten opzichte van de Braziliaanse real.
In 2015 werd het programma uitgebreid naar alle gezinnen met een inkomen tot drie keer het minimumloon en werd het bedrag verhoogd naar 85 reais per gezin en 10 reais per individu. In 2019 werd het recht op het ontvangen van het basisinkomen een individueel recht en werd het bedrag verhoogd naar 130 reais per persoon per maand, zo’n 75% van het armoedeniveau. Meer dan een kwart van de bevolking, 42.000 inwoners, kreeg nu recht op dit basisinkomen.
Net als in het project van Recivitas, presenteert de stad Maricá dit niet als een experiment maar als regulier beleid waarvan het de bedoeling is dat het in de toekomst qua hoogte en aantal ontvangers verder wordt uitgebreid. De intentie is nu om het in 2022 uit te breiden tot de hele bevolking van Maricá. Daarmee zou Maricá de eerste stad in Brazilië zijn die invulling geeft aan de wet uit 2004.
In veel opzichten lijkt het basisinkomen in Maricá op wat er in Gyeonggi in Zuid-Korea gebeurt: het gaat om regulier beleid met de intentie om uit te groeien tot een volwaardig basisinkomen en het basisinkomen wordt verstrekt in een lokale/regionale munteenheid en kan alleen bij lokale/regionale kleine bedrijven worden besteed. Ook qua omvang, met tienduizenden ontvangers, zijn de projecten vergelijkbaar. Maar relatief gezien, ten opzichte van de bevolkingsomvang, is het project in Maricá veel groter en komt dichter in de buurt van een basisinkomen, omdat alle leeftijdsgroepen het ontvangen.
Door dit basisinkomen had Maricá vorig jaar toen de coronapandemie toesloeg al een werkend systeem om de gevolgen voor de bevolking te verzachten. Het basisinkomen werd tijdelijk voor drie maanden verhoogd naar 300 mumbucas per maand.
Wat betreft financiering volgt Maricá het voorbeeld van het Alaska Permanent Fund. Een deel van de inkomsten die de stad ontvangt uit oliewinning (Brazilië staat op de 9e plaats van de top tien van olieproducerende landen, nog boven Koeweit) wordt in een investeringsfonds gestopt en het basisinkomen wordt gefinancierd met de opbrengsten uit dit fonds. Naarmate het vermogen in het fonds toeneemt zal het basisinkomen worden uitgebreid. Maricá is door de olie-inkomsten één van de rijkste steden in Brazilië.
Dat Namibië en Brazilië tot de eerste landen behoorden waar de aandacht voor het basisinkomen toenam is wellicht geen toeval: het zijn beide hogere-middeninkomenslanden met een extreem ongelijke verdeling van rijkdom. Er is veel armoede maar ook veel rijkdom. Het zijn daarom landen die zelf in principe in staat zijn om een klein basisinkomen voor alle inwoners te financieren om armoede en ongelijkheid te verminderen.
India, SEWA, UNDP en UNICEF, 2011-2012
In India startten in 2011 twee experimenten, geïnitieerd en uitgevoerd door de Self-Employed Women’s Association (SEWA). Dit is een bekende Indiase vakbond voor vrouwen die werken in de informele sector. SEWA zet zich op alle mogelijke manieren in voor deze vrouwen, onder andere voor betere lonen en arbeidsomstandigheden, de traditionele taak van vakbonden. Echter, zorgen dat vrouwen aanspraak kunnen maken op socialezekerheidsregelingen en pleiten voor verbetering van de sociale zekerheid ziet SEWA ook als een belangrijke taak om het leven van de vrouwen te verbeteren. Wat dit betreft is SEWA een unieke vakbond. Veel vakbonden staan sceptisch tegenover het idee van een basisinkomen, omdat ze bang zijn dat dit de motivatie van werkenden om zich te organiseren en op te komen voor betere lonen en arbeidsvoorwaarden zou kunnen ondermijnen.
Het eerste project was in New Delhi en werd gesteund door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Development Program, UNDP). In dit project kregen 450 arme families de keuze om gesubsidieerd voedsel en kerosine te blijven ontvangen of in plaats daarvan geld te krijgen.
Het tweede, grotere project werd uitgevoerd in 20 dorpen in de staat Madhya Pradesh, met steun van de regering van de staat en gefinancierd door UNICEF. In acht dorpen – willekeurig geselecteerd door middel van de randomised controlled trial (RCT) methodologie - ontvingen in totaal 6000 volwassenen en kinderen gedurende zeventien maanden elke maand een basisinkomen. Het bedrag voor volwassenen was aanvankelijk 200 roepies (zo’n € 2,80), kinderen jonger dan 14 jaar kregen 100 roepies per maand. Deze bedragen zijn ongeveer 40% van het bestaansminimum in India. In de laatste vijf maanden werden de bedragen verhoogd naar 300 en 150 roepies.
In dit project werden de resultaten vergeleken met 12 controledorpen door een internationaal onderzoeksteam. De resultaten van de onvoorwaardelijke cash transfers waren zeer positief. Onderzoekers vonden positieve effecten op voeding, gezondheid, sanitair, onderwijs, huisvesting, vermindering van schulden, afname van kinderarbeid en empowerment van vrouwen. Een van de sterkste positieve effecten was de toename van onderwijsdeelname van kinderen, met name in de leeftijdscategorie van 14 tot 18 jaar. Ook was er een duidelijke toename in aantal gewerkte uren. Ook hier waren de resultaten dus tegengesteld aan de algemene verwachting dat onvoorwaardelijke cash transfers leiden tot minder werken.
Behalve in de acht dorpen werd ook nog een basisinkomen toegekend aan alle inwoners van een tribaal dorp, en dit dorp werd vergeleken met een controledorp. Hier ontvingen de bewoners één jaar lang het basisinkomen, volwassenen 300 roepies en kinderen 150 roepies. Dit kleinere experiment meegeteld omvatte het project dus 22 dorpen, waarvan 9 het basisinkomen ontvingen. Over het experiment in dit dorp is een apart wetenschappelijk rapport gepubliceerd: Piloting Basic Income - A Legacy Study – Final Report.
Er is een video die een goed beeld geeft van het werk van SEWA en van de basisinkomenexperimenten (vanaf 6:50): Basic Income – Dream of SEWA.
Gedetailleerde informatie is te vinden in het 500 pagina’s dikke eindrapport van het weten-schappelijke onderzoek: Piloting Basic Income Transfers in Madhya Pradesh, India. Het eindrapport concludeert onder meer dat onvoorwaardelijke cash transfers meerdere positieve gevolgen hebben en dat deze elkaar versterken. Dit leidt tot de volgende aanbeveling:
Unconditional cash transfer or basic income schemes can be tried out as pilots by governments in different states, and where they are successful, they can be adopted as a means of social protection. (p. 24)
Voor SEWA is na de experimenten duidelijk dat een basisinkomen een beter middel is om een minimale levensstandaard voor iedereen te garanderen, dan de verschillende vaak slecht functionerende socialezekerheidsregelingen die er nu in India zijn.
De experimenten droegen bij aan een nationaal debat in India over het basisinkomen. Verschillende partijen hebben het basisinkomen nu in hun programma opgenomen en de regering van de deelstaat Sikkim was van plan om in 2019 als eerste staat ter wereld een echt basisinkomen in te voeren. Dit plan kon echter niet worden uitgevoerd omdat de regeringspartij de eerstvolgende verkiezingen verloor.
Iran, 2010-2016
In december 2010 voerde Iran een onvoorwaardelijke cash transfer in. Dit ter vervanging van voedsel- en energiesubsidies. Het bedrag was 455.000 rial per persoon, ruim 9 euro per maand. Dit werd uitbetaald aan het gezinshoofd. Het bedrag dat gezinnen zo ontvingen kwam neer op zo’n 29% van het mediane inkomen in Iran. Uiteindelijk ontving 90% van de Iraanse bevolking deze maandelijkse toelage.
In 2016 werd het programma sterk beperkt vanwege kritiek dat het een negatief effect op de arbeidsparticipatie zou hebben en door budgettaire problemen. Alleen arme families hielden recht op de maandelijkse toeslag. Onderzoek naderhand wees uit dat de cash transfer geen negatief effect had op de arbeidsparticipatie.
GiveDirectly, Kenia
De NGO die het geven van onvoorwaardelijke cash transfers het meest in praktijk heeft gebracht is de Amerikaanse ontwikkelingsorganisatie GiveDirectly. Zoals de naam al zegt heeft GiveDirectly zich van het begin af aan gericht op directe cash transfers. Naast het geven van geld hecht GiveDirectly ook grote waarde aan het doen van wetenschappelijk onderzoek naar hun projecten om de effectiviteit ervan te toetsen. GiveWell, een organisatie die onderzoek doet naar goede doelen, zet GiveDirectly in hun top tien van organisaties die donaties het meest effectief en betrouwbaar besteden.
Op dit moment voert GiveDirectly het grootste particulier gefinancierde basisinkomenproject tot op heden uit, in Kenia. Maar eerst iets over hun eerdere projecten.
Eerste project in Rarieda District, 2011-2013
GiveDirectly voerde haar eerste pilot in Kenia uit in Rarieda District, in de jaren 2011-2013. Het project werd opgezet als een RCT. Van 126 dorpen die behoorden tot de armste in het district werden er 63 willekeurig geselecteerd voor het ontvangen van de Unconditional Cash Transfers (UCT’s) en 63 andere als controledorpen. In de 63 UCT-dorpen werden 503 arme huishoudens geselecteerd – met als criterium dat ze in een huis met een rieten dak woonden. In deze UCT-dorpen werden ook nog 505 andere huishoudens in het onderzoek opgenomen om overloopeffecten te kunnen onderzoeken. Daarnaast keek het onderzoek in de controledorpen zonder UCT’s naar 432 huishoudens. De ontvangers kregen ofwel in één keer een bedrag van omgerekend $404, of negen maanden lang elke maand een bedrag van $45. Dit bedrag werd willekeurig gegeven aan het mannelijke of vrouwelijke hoofd van het huishouden. Daarnaast kregen 137 huishouden 7 maanden lang een bedrag van $160 extra. In totaal kregen de ‘grote UCT-huishoudens’ een bedrag van $1.525, tegenover $404 voor de andere huishoudens.
De evaluatie van het project liet een verbetering zien van voedselzekerheid en huishoudelijke assets, zoals vee, meubels en vervanging van rieten door metalen daken. Daarnaast een verbetering van het psychologische welbevinden: meer geluk en tevredenheid, minder stress en depressieve gevoelens. Dit laatste met name in huishoudens die het grote bedrag ontvingen en in huishoudens waar het geld werd uitgekeerd aan het vrouwelijke hoofd van het huishouden. Er werd geen duidelijk effect op gezondheid en onderwijs gevonden, alhoewel de uitgaven hiervoor wel toenamen. Ook nam het inkomen uit productieve activiteiten (bedrijfjes, vee) toe. Er was geen toename van alcoholconsumptie of roken. Over het geheel genomen waren er geen verschillen afhankelijk van wie het bedrag ontving (mannen of vrouwen), en of het bedrag ineens of in maandelijkse termijnen werd gegeven. Ook werden er geen overloopeffecten gevonden op de andere huishoudens in de UCT-dorpen.
In een latere analyse van de data bleek er een significant effect te zijn op empowerment van vrouwen, met name in huishoudens waar het inkomen aan het vrouwelijke hoofd werd uitgekeerd. Fysiek en seksueel geweld nam af. En op dit vlak was er ook een overloopeffect naar andere huishoudens in het dorp die geen UCT ontvingen. Vrouwen kwamen meer voor zichzelf op, de tolerantie ten opzichte van geweld nam af.
Drie jaar na afloop van de pilot is gekeken of de positieve effecten nog steeds te zien waren, en dit bleek inderdaad zo te zijn. De UCT-huishoudens scoorden nog steeds beter op assets, inkomen, uitgaven, voedselzekerheid en psychologisch welbevinden dan de huishoudens die geen UCT hadden gekregen. En terwijl kort na het project nog geen duidelijk positief effect op onderwijs te zien was, bleek dit er na drie jaar toch te zijn.
Er kwam echter kritiek op de interpretatie van de resultaten, met name op de stelligheid van de conclusies. Gesteld werd dat de positieve resultaten ook anders konden worden verklaard. Een alternatieve verklaring is dat het project een negatief effect had op de huishoudens die geen UCT ontvingen (door bijvoorbeeld jaloezie) en dat het daarom was dat de UCT-huishoudens beter scoorden. Deze negatieve interpretatie is niet waarschijnlijk, maar toch is GiveDirectly er in latere projecten toe overgegaan om in de ontvangende projectdorpen alle huishoudens die in aanmerking kwamen een UCT te geven, in plaats van slechts een deel door loting. En niet alleen dat: de huishoudens die in het eerste project aan de criteria voldeden maar door de loting buiten de boot vielen kregen alsnog een UCT om eventuele negatieve effecten weg te nemen.
Tweede project in Kenia, in Siaya County, 2014 – 2017
Het tweede project vond plaats in 653 dorpen in Siaya County in het westen van Kenia, waar in drie jaar tijd in totaal ruim 10 miljoen dollar aan UCT’s werd gedistribueerd. Ook in dit project kwamen huishoudens die in een huis woonden met een rieten dak in aanmerking voor de UCT. Dit keer kregen al die huishoudens in de geselecteerde dorpen het. Het ging om ongeveer 1/3 van alle huishoudens in de dorpen, in totaal 10.500 gezinnen. Deze huishoudens kregen drie keer een betaling in een periode van ongeveer acht maanden, met een totaal van 1000 dollar. Dit kwam overeen met 75% van de gemiddeld jaarlijkse uitgaven van deze huishoudens. GiveDirectly wilde in dit project vooral ook de overloopeffecten en de impact op de hele regionale economie bestuderen. Het bedrag dat de hele regio door middel van dit project ontving, kwam neer op 15% van het jaarlijkse bruto binnenlands product (bbp) van de regio. De uitgebreide studie naar de resultaten van het project kostte zo’n 1 miljoen dollar.
Het onderzoek liet zien dat niet alleen de ontvangers zelf, maar ook mensen in nabijgelegen dorpen profiteerden van het extra geld dat de ontvangers uitgaven. Er was geen effect op inflatie en ook geen negatieve effecten wat betreft verminderd welbevinden door jaloezie van de mensen die de UCT niet ontvingen. Verder werd een multipliereffect gevonden van 2,6. Dit betekent dat elke geïnvesteerde dollar leidde tot een economische groei van $ 2,60.
Citaten uit een bespreking van het onderzoek en een interview met een van de onderzoekers:
(…) the study suggests that basic income programs in poor countries (…) could be more than useful poverty alleviation tools — they could also have real economic benefits. And in countries like Nigeria or Angola with lots of natural resources wealth that can be used to fund a basic income without distorting the economy, the promise is especially great.
(…) we not only see no evidence of negative spillovers, we see lots of evidence of positive spillovers, even on psychological outcomes.
Derde project in West-Kenia, Siaya County and Bomet County, 2017-2030
In 2017 startte het tot op heden grootste, privaat gefinancierde basisinkomenproject ter wereld, dat 12 jaar gaat duren en 30 miljoen dollar kost. Het wordt ook door GiveDirectly zelf gezien als hun eerste echte basisinkomenproject (Universal Basic Income, UBI), waarbij in geselecteerde dorpen álle volwassenen een UCT ontvangen van ongeveer $0,75 per dag. En dit UCT gaat niet naar het huishouden, maar is een individueel basisinkomen voor alle volwassenen.
De UCT’s gaan naar 20.000 mensen in 195 dorpen. Daarnaast maken nog eens 100 controledorpen deel uit van het onderzoek. De econoom en Nobelprijswinnaar Abhijit Banerjee maakt deel uit van het team dat de studies naar het project uitvoert.
De 195 dorpen worden in drie groepen onverdeeld:
- In 44 dorpen ontvangen 4.966 volwassenen inwoners het basisinkomen van $0,75 per dag gedurende 12 jaar in maandelijkse betalingen.
- In 80 dorpen ontvangen 7.333 inwoners hetzelfde bedrag voor een kortere periode, namelijk twee jaar in maandelijkse betalingen.
- In 71 dorpen ontvangen 8.548 volwassenen hetzelfde bedrag als de tweede groep, ongeveer $500, maar in één keer.
Daarnaast ontvangen in nog eens twee dorpen de volwassenen inwoners het basisinkomen gedurende 12 jaar, maar deze dorpen maken geen deel uit van de formele studie. GiveDirectly en anderen voeren in deze dorpen extra onderzoeken uit om beter te begrijpen wat het ontvangen van een basisinkomen voor de mensen betekent.
Het project wil inzicht krijgen in het effect op veel vlakken – op individuele en macro-economische welvaart, op fysieke en psychische gezondheid, op sociaal welbevinden en financieel gedrag. En daarbij wordt gekeken of het verschil uitmaakt of het bedrag ineens wordt gegeven of in maandelijkse termijnen en of de mensen het basisinkomen kort krijgen (2 jaar) of voor een veel langere termijn (12 jaar).
In de officiële registratie van het onderzoek wordt het hoofddoel als volgt geformuleerd:
The core objective is to test the hypothesis that a universal basic income is an effective way to eliminate extreme global poverty.
Het project is dus gestart in 2017. De dorpen behorende tot de eerste groep hebben het basisinkomen inmiddels twee jaar lang ontvangen van 2017 tot 2019. In 2020 trof het coronavirus ook Kenia en stelde de Keniaanse regering harde lockdowns in. Onderzoekers, waaronder Nobelprijswinnaar Abhijit Banerjee, hebben gekeken of de dorpen die het basisinkomen hadden ontvangen hierdoor anders met de tegenslag omgingen. Ze vonden positieve resultaten: in de dorpen die het basisinkomen nog ontvingen, maar ook in de dorpen die het laatste basisinkomen in 2019 hadden ontvangen, was er minder honger, ziekte en depressie. Veel ontvangers waren voor de lockdown begonnen met een eigen bedrijf, met hulp van het basisinkomen. Het inkomen uit de eigen bedrijfjes kelderde toen de lockdowns begonnen, maar toch was hun situatie nog beter dan van de mensen in de controledorpen die geen basisinkomen kregen. Mensen die hun basisinkomen niet in een eigen bedrijf hadden gestoken deden het tijdens de lockdowns nog beter.
Andere UCT-projecten van GiveDirectly
Naast deze drie grote projecten in Kenia heeft GiveDirectly nog een aantal andere UCT-projecten uitgevoerd, met daarbij ook enkele ‘benchmark’ onderzoeken, waarbij de effectiviteit van UCT’s werd vergeleken met traditionele ontwikkelingssamenwerkingsprojecten:
- Een project in Rwanda: hierbij werd de effectiviteit van UCT’s vergeleken met een traditioneel project dat zich richtte op betere voeding, distributie van vee en zaden, hygiëne, medische zorg en spaarprogramma’s. Er werd berekend wat de kosten per huishouden in het traditionele project waren, en in het UCT-project ontvingen de huishoudens dit bedrag – 112 dollar - rechtstreeks. De positieve effecten van beide projecten waren beperkt. Het traditionele project had alleen een significant positief effect op besparingen, het UCT-project op vermindering van schulden en vergroting van consumptie en investeringen. In beide projecten was er geen meetbaar positief effect op de gezondheid van kinderen. Gelijktijdig werd aan huishoudens in een aantal van de projectdorpen een veel groter bedrag gegeven, namelijk $500. Dit leidde wel tot veel positieve effecten, onder andere betere voeding, minder kindersterfte en een verbeterde ‘lengte voor leeftijd’.
- Een project in Uganda: in deze studie werd gekeken wat het effect is als je koffieboeren geld geeft in plaats van training en materialen. In totaal kregen 3.415 huishoudens elk zo’n 1000 dollar, zowel koffieboeren als andere huishoudens in dezelfde dorpen. Er werd gekeken naar de impact op consumptie, huishoudelijke assets, inkomen uit bedrijvigheid en voedselzekerheid. Op alle vlakken was er een positieve invloed. Er werden daarbij geen grote verschillen gevonden tussen de koffieboeren en de andere dorpsbewoners: de resultaten van de cash transfers waren voor beide groepen even positief.
- Een tweede project in Rwanda: hierbij werd de effectiviteit van een scholings- en werkbegeleidingsprogramma voor jongeren – ‘Huguka Dukore’ - vergeleken met UCT’s met gelijke kosten per persoon. Beide programma’s hadden een positief effect op arbeidsdeelname, assets, besparingen en welbevinden. De training van de jongeren leidde daarnaast tot meer zakelijke kennis. De UCT’s bleken op meer vlakken beter te scoren, namelijk op inkomen, vermogen en consumptie. De conclusie van de onderzoekers was dat de kosteneffectiviteit van het UCT-project beter was. Ook werd gekeken naar de combinatie van UCT’s + opleiding, maar dit leverde geen grotere positieve effecten op dan alleen UCT’s.
“In sum, over the 18 month horizon, youth benefited more from cash grants than from Huguka Dukore program across a range of indicators central to beneficiary economic welfare (…)”
Daarnaast is GiveDirectly nog andere UCT-projecten gestart in Kenia, Liberia, Malawi, Congo en Uganda. Hierover zijn nog weinig of geen onderzoeksresultaten gepubliceerd. Van enkele andere projecten zijn wel al resultaten bekend, bijvoorbeeld UCT’s voor vluchtelingen en na natuurrampen. De onderzoeksresultaten van deze projecten zijn echter minder betrouwbaar omdat het geen RCT’s waren. Meer informatie is te vinden op de site van GiveDirectly: Research at GiveDirectly.
Dit is het derde deel over experimenten en andere ervaringen met het basisinkomen. Het eerste deel ging over experimenten in het verleden met het basisinkomen. Het tweede deel over recente ervaringen met het basisinkomen in rijke landen. Het laatste deel zal gaan over INclusion en andere organisaties uit de lage landen die experimenteren met het basisinkomen als alternatief voor traditionele ontwikkelingssamenwerkingsprojecten.
In het laatste deel zullen we daarna kijken welke conclusies we kunnen trekken uit alle ervaringen met het basisinkomen en andere UCT's in lage- en middensinkomenslanden, welke verschillen er zijn met de experimenten in hoge-inkomenslanden en eindigen met enkele afrondende conclusies.